Inleiding
In deze paragraaf geven wij aan welke instrumenten wij gebruiken om de financiële positie van de gemeente in het oog te houden. Twee keer per jaar bij de programmabegroting en bij de jaarstukken behandelen we met behulp van kengetallen acht deelgebieden die van belang zijn om risico's tegemoet te treden. Het bewust omgaan met deze onderwerpen en het benutten van sturingsmogelijkheden om de financiële positie gunstig te beïnvloeden is in Utrecht al enige jaren een vanzelfsprekend proces.
Met ingang van de Programmabegroting 2016 is een vijftal verplichte financiële kengetallen geïntroduceerd op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording (regeling 20-15-0000387198 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 9 juli 2015). Het zijn cijfers die helpen bij de beoordeling van de financiële positie. Deze kengetallen kennen geen normering maar zijn bedoeld om de gemeentelijke financiële positie inzichtelijker te maken en de vergelijkbaarheid tussen gemeenten te vergroten. In de Begroting 2016 hebben wij deze verplichte kengetallen voor het eerst opgenomen in de paragraaf ‘Weerstandsvermogen en risicobeheersing’. Met ingang van de Programmabegroting 2017 hebben wij alle kengetallen logischerwijs samengebracht in de Utrechtse paragraaf ‘Weerbaarheid en wendbaarheid’ waar ze van samenhang en duiding worden voorzien.
Hierna bespreken wij eerst de maatstaven voor weerbaarheid en vervolgens die voor wendbaarheid. Voor de herkenbaarheid geven we eerst de tabel weer met de landelijk verplichte kengetallen en hun meetwaarden voor Utrecht.
Kengetallen Besluit begroting en Verantwoorden (BBV)
Begroting jaar 2019 | Verslag 2017 | Begroting 2018 | Begroting 2019 | MJR | MJR | MJR |
---|---|---|---|---|---|---|
Netto schuldquote | 70% | 71% | 89% | 97% | 103% | 101% |
Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen | 65% | 66% | 85% | 93% | 100% | 97% |
Solvabiliteitsratio | 34,7% | 27,3% | 25,0% | 22,8% | 22,2% | 22,4% |
Kengetal grondexploitaties | 5,5% | 9,9% | 5,6% | 3,1% | 2,8% | 1,6% |
Structurele exploitatieruimte | -0,70% | -0,67% | -0,66% | -0,68% | -0,70% | -0,70% |
Gemeentelijke belastingcapaciteit | 97,3% | 95,8% | 99,6% | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
De kengetallen uit bovenstaande tabel zijn verplicht conform het Besluit begroting en Verantwoording van het ministerie van BZK. Deze kengetallen zijn verder in deze paragraaf in samenhang met de overige kengetallen beschreven en van duiding en sturingsmogelijkheden voorzien.
Weerbaarheid
Weerbaarheid heeft te maken met veerkracht of het vermogen om onverwachte financiële klappen op te vangen en bestand te zijn tegen de impact van bestaande risico’s. We zien voor de komende jaren een daling van de financiële weerbaarheid. De uitvoering van omvangrijke investeringsprogramma’s met inbegrip van aanwending van de daarvoor gereserveerde middelen maakt dat er minder eigen vermogen is om onvoorziene tegenvallers het hoofd te bieden. Dit wordt gestaafd in een dalende solvabiliteitsratio. Een positieve ontwikkeling tekent zich af in de afname van de onderhandenwerkpositie bij de grondexploitaties, met name doordat Leidsche Rijn in de opbrengstfase verkeert. De grote activiteiten in het stationsgebied nemen aanzienlijk toe, maar de indicator blijft meerjarig ruimschoots onder de kritieke grens van 10%.
Hierna bespreken we vier onderwerpen voor wat betreft hun bijdrage aan de weerbaarheid.
Reservepositie, eigen vermogen
Ratio weerstandsvermogen
Zie ook paragraaf ‘Weerstandsvermogen en Risicobeheersing' hierna. De ratio weerstandsvermogen geeft de mate aan waarin wij in staat zijn om tijdelijk risico’s op te vangen zonder dat het beleid moet worden gewijzigd. De algemene reserve vormt de directe weerstandscapaciteit om risico’s af te dekken. Daarnaast is sprake van indirect weerstandsvermogen in de vorm van onbenutte belastingcapaciteit en de post 'onvoorzien'.
Formule: (Ratio weerstandsvermogen = Beschikbare weerstandscapaciteit / benodigde weerstandscapaciteit)
Maatstaf
De maatstaf vloeit voort uit de Nota ‘Risicomanagement en weerstandsvermogen 2015 – 2018’ (pdf, 498 kB). De ratio weerstandsvermogen wordt stabiel op 1 gehouden.
Tabel 1 Ratio weerstandsvermogen
Begroting jaar 2019 | Verslag 2017 | Begroting 2018 | Begroting 2019 | MJR | MJR | MJR |
---|---|---|---|---|---|---|
Ratio weerstandsvermogen | 1,04 | 1,0 | 1,03 | 1,0 | 1,0 | 1,0 |
Stand van zaken
De ratio weerstandsvermogen van Utrecht was bij de VJN 2018 gelijk aan 1. Bij de begroting 2019 is de benodigde weerstandscapaciteit opnieuw beoordeeld en komt de ratio op 1.03. Dit wordt vooral veroorzaakt door een daling van de benodigde weerstandscapaciteit. Voor verdere toelichting zie de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing.
Sturingsmogelijkheden
Door middel van actieve risicobeheersing bij het aangaan van financiële en juridische verbintenissen en in de werkprocessen en door zekerheden te stellen bij kredietverstrekking worden bestaande risico's verminderd en nieuwe zoveel mogelijk beperkt. Hiermee werken wij doorlopend aan een toereikend weerstandsvermogen zodat wij minder beroep hoeven doen op de algemene risicoreserve, hetgeen de weerbaarheid ten goede komt.
Relatieve omvang van de programmareserves
In deze Programmabegroting vindt u in de bijlagen de stand van de reserves gespecificeerd.
Naast de algemene reserve zijn ook de programmareserves onderdeel van het eigen vermogen van de gemeente en ligt hierin weerbaarheid besloten. De bestemming van programmareserves kan nog door de raad worden aangepast mocht dit nodig zijn, bijvoorbeeld om in te spelen op een financiële crisissituatie. Dat laatste geldt voor zover er nog geen contractuele verplichtingen zijn aangegaan. Reserves ter dekking van kapitaallasten zijn hiervan uitgezonderd. De totale omvang van de programmareserves fluctueert maar is in de regel voldoende groot zodat een vast bestanddeel ruimte biedt voor herbestemming.
Maatstaf
We volgen het verloop van de bestemmingsreserves in relatie tot het totaal van de jaarlasten. Bij een toename gaan we ervan uit dat ook de weerbaarheid die besloten ligt in de betreffende reserves toeneemt.
Formule: [totaal van de programmareserves begin jaar gedeeld door totaal van de exploitatielasten, uitgedrukt in %]
Tabel 2 Relatieve omvang programmareserves
Bedragen zijn in miljoenen euro's
Begroting jaar 2019 | Verslag 2017 | Begroting 2018 | Begroting 2019 | MJR | MJR | MJR |
---|---|---|---|---|---|---|
Programmareserves | 249,1 | 239,2 | 210,0 | 178,8 | 168,3 | 163,4 |
Totaal lasten vóór reserves | 1.326 | 1.441 | 1.458 | 1.391 | 1.307 | 1.302 |
Relatieve omvang programmareserves | 18,8% | 16,6% | 14,4% | 12,9% | 12,9% | 12,5% |
Stand van zaken
De weerbaarheid in de vorm van programmareserves neemt langzaam af. De belangrijkste oorzaak van de afname is het in uitvoering nemen van projecten uit de investeringsprogramma’s Bereikbaarheid, Stedelijke ontwikkeling en Masterplan onderwijs. Ook hebben wij begin 2017 de reserves doorgelicht met als uitkomst dat 3,559 miljoen euro vrij kon vallen ten gunste van het financiële beeld bij de voorjaarsnota 2017. Conform besluit bij Voorjaarsnota 2018 (pagina 14) laten wij in 2019 4,0 miljoen euro vrijvallen om een impuls te geven aan de aanpak van armoede en schulden, het versterken van de sociale basis en de versnelling in Overvecht.
De daling van de begrotingstotalen voor de lasten in de jaren 2019 tot en met 2022 zorgt daarentegen voor een tempering van de afname van de relatieve omvang (een zogenaamd noemer-effect), hetgeen de weerbaarheid ten goede komt.
Sturingsmogelijkheden
Omvangrijke programmareserves zijn gunstig voor de weerbaarheid maar anderzijds verkleinen ze de beleidsruimte. Met het oog op optimalisering van de sturingsruimte werken wij volgens de Nota ‘Reserves en voorzieningen 2014 – 2018’ (pdf, 203 kB). Daarin is ervoor gekozen om zo weinig mogelijk begrotingsmiddelen vast te leggen in reserves. De spelregels zorgen voor een afweging bij het instellen van reserves en de omvang ervan.
Solvabiliteitsratio
De solvabiliteit geeft inzicht in de mate waarin de gemeente in staat is aan haar financiële verplichtingen te voldoen. Onder de solvabiliteitsratio wordt verstaan het eigen vermogen als percentage van het totale balanstotaal. Het eigen vermogen van de gemeente bestaat volgens artikel 42 van het Besluit begroting en verantwoording uit de reserves (zowel de algemene reserve als de bestemmingsreserves) en het resultaat uit het overzicht van baten en lasten.
Formule:
[totale eigen vermogen einde jaar gedeeld door het totaal van de passiva einde jaar, uitgedrukt in %]
Maatstaf
Dit kengetal is bedoeld om de gemeentelijke financiële positie inzichtelijker te maken en de vergelijkbaarheid tussen gemeenten te vergroten. Hoe hoger de ratio, des te gunstiger voor de financiële weerbaarheid.
Tabel 3 Solvabiliteitsratio
Bedragen zijn in miljoenen euro's
Begroting jaar 2019 | Verslag 2017 | Begroting | Begroting | MJR | MJR | MJR |
---|---|---|---|---|---|---|
Eigen vermogen | 644,7 | 530,0 | 512 | 475 | 468 | 463 |
Totaal passiva /totaal vermogen | 1.860,6 | 1.939,0 | 2.043 | 2.083 | 2.110 | 2.072 |
Solvabiliteitsratio | 34,7% | 27,3% | 25,0% | 22,8% | 22,2% | 22,4% |
Stand van zaken
De solvabiliteitsratio van Utrecht lag per eind 2017 iets onder de 35%. Hoewel per die datum nog geen vergelijkingscijfers beschikbaar zijn lag dit naar verwachting rond het landelijke gemiddelde. Per eind 2016 lag de solvabiliteit van gemeenten landelijk ook rond het niveau van 35%.
De solvabiliteitsratio laat een daling zien naar een niveau van rond de 22% per eind 2020, waarna deze stabiliseert. Deze daling wordt veroorzaakt door de verwachte EMU-tekorten voor de komende jaren. De hoofdoorzaken van deze tekorten zijn:
- negatieve exploitatiesaldi vóór bestemming
- de forse ramingen aan investeringsuitgaven
Zie ook het overzicht EMU-saldo in de bijlagen bij deze begroting als ook de geprognosticeerde balans.
Kengetal grondexploitaties
Kenmerkend voor grondexploitaties is dat de looptijd ervan lang is. Hoe verder inkomsten in de toekomst liggen, des te meer rentekosten en risico's dit met zich meebrengt. Ieder jaar rapporteren wij bij de voorjaarsnota en bij de tweede bestuursrapportage over de actuele stand en prognoses in het Meerjarenperspectief Stedelijke Ontwikkeling 2018. Daarin volgen wij de variabelen die van belang zijn voor de financiële resultaten: programma/projecten, planning, prijs, parameters, projectkosten en programmarisico's (de zes P's). Ook bevatten de peilstokken gevoeligheidsanalyse op basis van verschillende ‘slecht weer’ scenario’s.
Formule: [(niet in exploitatie genomen bouwgronden + bouwgronden in exploitatie) / totaal van de baten vóór reserves, uitgedrukt in %]
Maatstaf
Dit kengetal geeft weer hoe de waarde van de grond zich verhoudt tot de totale baten. Als maatstaf hanteren we de omvang van de onderhanden werken, vermeerderd met de niet in exploitatie genomen gronden, als absoluut bedrag ten opzichte van het totaal van de baten (vóór reserves). Hoe lager de uitkomst, hoe gunstiger voor de financiële weerbaarheid. Een uitkomst van 10% of hoger beschouwen we als kwetsbaar.
Tabel 4 Kengetal grondexploitaties
Bedragen zijn in miljoenen euro's
Begroting jaar 2019 | Verslag 2017 | Begroting 2018 | Begroting | MJR | MJR | MJR |
---|---|---|---|---|---|---|
Niet in exploitatie genomen bouwgrond: | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bouwgronden in exploitatie: | ||||||
| 1,6 | 27,3 | -31,2 | -44,3 | -66,1 | -96,1 |
| 44,8 | 93,1 | 89,7 | 75,8 | 99,0 | 104,2 |
| 25,8 | 17,4 | 19,0 | 10,9 | 3,5 | 12,4 |
Activa gronden in exploitatie | 72,2 | 137,8 | 77,5 | 42,4 | 36,4 | 20,5 |
Totaal baten vóór reserves | 1.313 | 1.394 | 1.391 | 1.355 | 1.301 | 1.297 |
Relatieve omvang onderhanden werk | 5,5% | 9,9% | 5,6% | 3,1% | 2,8% | 1,6% |
Stand van zaken
De relatieve waarde van de gezamenlijke grondexploitaties blijft onder de kwetsbare stand van 10%. Naarmate de uitvoeringsfase van plannen vordert en projecten kunnen worden opgeleverd en administratief afgesloten, nemen de financiële risico’s af. Een uitgebreide toelichting van de grondexploitaties, inclusief 'slecht-weer-scenario's' staat in Meerjaren Perspectief Stedelijke Ontwikkeling: Utrecht 2018 MPSO.
Sturingsmogelijkheden
Contractuele zekerheden beperken het risico op nog te ontvangen baten, maar 100% zekerheid is niet te geven. Bij onzekerheid over de mogelijkheid gemaakte kosten terug te verdienen verlagen we het begrote saldo van de betreffende grondexploitatie. Bij een negatieve grondexploitatie leidt dit automatisch tot een voorziening. Daarnaast zijn wij in staat risico's op te vangen door middel van ingebouwde financiële buffers.
Robuuste begroting
Structurele exploitatieruimte (BBV)
Dit kengetal is van belang voor de beoordeling van de structurele ruimte om de lasten te blijven dragen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen structurele en incidentele lasten.
Formule: [(structurele baten -/- structurele lasten) + (structurele onttrekkingen -/- structurele stortingen reserves) / totale baten vóór reserves]
Maatstaf
Een positieve uitkomst van dit kengetal houdt in dat het structurele deel van de begroting voldoende ruimte biedt om de lasten te blijven dragen.
Tabel 5 Structurele exploitatieruimte
Begroting jaar 2018 | Verslag 2017 | Begroting | Begroting | MJR | MJR | MJR |
---|---|---|---|---|---|---|
Structurele exploitatieruimte | -0,70% | -0,67% | -0,66% | -0,68% | -0,70% | -0,70% |
Stand van zaken
De prognose van de uitkomst is licht negatief. Dit komt doordat wij behoedzaam zijn met het begroten van structurele baten en structurele onttrekkingen aan reserves. Daarentegen worden structurele lasten en stortingen begroot zodra ze te voorzien zijn. Deze begrotingsdiscipline heeft een verlagend effect op de uitkomst.
Sturingsmogelijkheden
Met behulp van meerjarenplannen zetten wij de benodigde middelen voor omvangrijke projecten af tegen de gespaarde middelen in bestemmingsreserves. Daarnaast werken we in de regel met kapitaallastenreserves voor de dekking van kapitaallasten gedurende de hele levensduur. Zodoende zorgen we ervoor dat investeringen van nu zo weinig mogelijk beslag leggen op toekomstige begrotingsmiddelen.
Stabiele begroting
Als gevolg van gewijzigde economische omstandigheden, kortingen in het gemeentefonds of herdefiniëring van gemeentelijke taken en beleid kan het noodzakelijk zijn (financiële) taakstellingen in de begroting op te nemen. Voor een stabiele en realistische begroting is het van belang dat deze taakstellingen zo snel mogelijk van concrete maatregelen worden voorzien.
Maatstaf
Als maatstaf gebruiken we het criterium dat financiële taakstellingen bij de voorjaarsnota van realiseerbare maatregelen moeten zijn voorzien.
Stand van zaken
In de voorjaarsnota 2017 is een taakstellende bezuiniging opgenomen om het verwachte tekort op bijstandsuitkering (BUIG) op te vangen. Door een nieuwe verdeelsystematiek is de rijksuitkering voor de bijstandsverstrekking onvoldoende om onze kosten te dekken. Het verwachte tekort loopt op tot 12 miljoen euro structureel. Door het nemen van maatregelen gericht op uitstroom uit de bijstand, lobby richting het rijk en het inzetten op verbetering van het verdeelmodel en de werking van het vangnet verwachten we van dit tekort een kwart (3 miljoen euro) vanaf 2020 op te kunnen lossen. Dit bedrag is als taakstelling vanaf 2020 in de begroting verwerkt. In de bestuursrapportages vermelden wij de voortgang en het succes van de maatregelen.
Sturingsmogelijkheden
Taakstellingen moeten tijdig worden gerealiseerd zodat de financiële resultaten niet onder druk komen.
Financieel evenwicht
Financieel evenwicht is één van de voornaamste criteria waarop de Provincie onze begroting beoordeelt. Tot 2014 was het criterium voor financieel evenwicht een ‘sluitende begroting’. Dit houdt in dat de structurele lasten financieel gedekt zijn met structurele baten en dat de begroting over een periode van vier jaar geen tekorten bevat. Sinds 2014 is het nieuwe landelijke gemeenschappelijk toezichtkader ‘Kwestie van evenwicht’ van kracht. Het nieuwe criterium is ‘structureel en reëel evenwicht’. Dit houdt in dat de Provincie toetst op kwaliteit en plausibiliteit van de begroting en meerjarenraming, waarbij het realiteitsgehalte en de volledigheid van de geraamde baten en lasten worden getoetst.
Maatstaf
Onze maatstaf sluit aan bij de hiervoor genoemde toezichtcriteria van de Provincie Utrecht. Deze zijn gebaseerd op:
- de Gemeentewet (artikel 203);
- de Algemene Wet Bestuursrecht (titel 10:2);
- het Besluit Begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV);
- het gemeenschappelijk financieel toezichtkader 'Kwestie van evenwicht', van 8 april 2014;
- de provinciale begrotingsrichtlijnen en toetsingsaspecten van 28 februari 2017.
Een begroting die voldoet aan de toetsingscriteria van de provincie leidt tot repressief toezicht. Dit houdt in dat wij de begroting direct kunnen uitvoeren zonder goedkeuring vooraf door de provincie.
Stand van zaken
De begroting 2019-2022 is meerjarig in evenwicht. Op basis van de meerjarenbegroting 2018-2021 heeft de provincie besloten om de gemeente Utrecht te plaatsen onder regulier repressief toezicht. Dit betekent dat aan de provinciale toetsingscriteria voor financieel evenwicht is voldaan. Bij voorjaarsnota 2018 hebben wij voor de jaren 2019-2022 een sluitend meerjarig beeld vastgesteld. Wij verwachten dan ook dit jaar aan de toetsingscriteria van de Provincie te voldoen.
Wendbaarheid
Wendbaarheid heeft te maken met hoe flexibel we zijn in onze begroting en bedrijfsvoering om snel te kunnen inspelen op de actualiteit. Ondanks een begrotingstotaal van bijna anderhalf miljard euro zijn de bestedingen slechts voor een relatief beperkt deel beïnvloedbaar. Belangrijke reden is de omvang van de wettelijke taken en een relatief klein eigen belastinggebied. Na de gunstige ontwikkeling in de afgelopen jaren, zien we nu een daling van de financiële wendbaarheid. Echter, door de gunstig lage rentestand bij het aangaan van nieuwe leningen is de hogere schuldquote maar van beperkte invloed op de rentlasten. De personele contracten voor onbepaalde tijd bij nieuwe aanstellingen vertonen na een aanvankelijke afname weer een stijgende lijn. Dit heeft vanuit financieel oogpunt een stabiliserend effect op de wendbaarheid in de bedrijfsvoering. Met de lokale lasten bevindt Utrecht zich nog altijd onder het landelijk gemiddelde.
Hierna bespreken we vier onderwerpen die van belang zijn voor de financiële wendbaarheid.
Schuldpositie, vreemd vermogen
Voor een uitgebreide toelichting verwijzen wij u naar de paragraaf Financiering in deze programmabegroting.
Leningen brengen meerjarige rentelasten met zich mee die drukken op een deel van de exploitatiebegroting. Hoe lager die druk, hoe groter de vrije ruimte en dus hoe wendbaarder de begroting. In voorgaande jaren hebben wij onze liquiditeits-prognoses verder verbeterd en heeft uw raad een viertal maatstaven voor schuldnormering vastgesteld, namelijk: schuldquote, rentedruk, renterisico en EMU-referentiewaarde. Het kengetal ‘Netto schuldquote’ is vanuit het BBV sinds de begroting 2016 verplicht gesteld.
Netto schuldquote (BBV)
Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen (BBV)
De netto schuldquote geeft inzicht in het niveau van de schuldenlast van de gemeente ten opzichte van het volume van de eigen inkomsten. Als de inkomsten stijgen neemt de mogelijkheid om schulden af te lossen toe. Omdat bij verstrekte leningen er onzekerheid kan bestaan of ze allemaal terug worden betaald, wordt de berekening van de netto schuldquote opgenomen zowel inclusief als exclusief de doorgeleende gelden.
Netto schuld wordt gedefinieerd als het saldo van:
- lang- en kortlopende schulden en
- lang- en kortlopende financiële activa en vorderingen.
Deze waarden zijn van de gemeentelijke balans af te lezen.
Formule netto schuldquote: [totaal van de financiële vaste activa gedeeld door totaal van de baten vóór reserves, uitgedrukt in %]
Formule netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen: [totaal van de financiële vaste activa met uitzondering van kapitaalverstrekkingen gedeeld door totaal van de baten vóór reserves, uitgedrukt in %]
Maatstaf
Een laag percentage is gunstig voor de financiële wendbaarheid. Als maatstaf adviseert de VNG 130% als maximum norm te hanteren en daarboven de schuld af te bouwen. Wij hanteren in Utrecht de lagere maatstaf van 100% voor de netto schuldquote.
Tabel 6 Netto schuldquote en netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen
Begroting jaar 2019 | Verslag 2017 | Begroting 2018 | Begroting 2019 | MJR | MJR | MJR |
---|---|---|---|---|---|---|
Netto schuldquote | 70 % | 71 % | 89 % | 97% | 103% | 101% |
Af: uitleenquote | -5 % | -5 % | -4 % | -4 % | -3 % | -4% |
Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen | 65 % | 66 % | 85 % | 93% | 100% | 97% |
Stand van zaken
Het is duidelijk dat de komende jaren de schuldquote zal gaan oplopen richting de 100%. Dit hangt samen met de ambitie om de komende jaren ook veel te investeren in de stad. De ervaring leert ook dat de realisatiecijfers van de schuldquote lager zijn dan in de begroting, doordat het tempo van investeringen vaak achterblijft bij ramingen.
Bij de Voorjaarsnota 2019 zullen wij hierop terugkomen door op grond van een analyse van het verschil tussen realisatie en prognose 2018 van de schuldontwikkeling, dan een nieuwe bijgestelde ontwikkeling te geven. Ook zullen we ons beraden op de omvang van de acceptabele schuldquote mede in relatie tot de VNG-norm en ontwikkeling bij andere steden.
Het effect wordt daarnaast versterkt door een zgn. noemereffect. De schuldquote wordt immers berekend door de netto schuld te delen door de exploitatiebaten voor bestemming. Deze baten nemen af van circa 1,4 miljard euro in 2019 euro tot 1,3 miljard euro vanaf 2021. Dat leidt tot een hoger schuldcijfer.
De schuldtoename blijkt ook uit de berekening van de EMU-tekorten (zie bijlage EMU-saldo) en uit de geprognosticeerde balans elders in deze Programmabegroting.
Sturingsmogelijkheden
Door verkoop van overtollig geworden gemeentelijk eigendom kunnen leningen afgelost worden en verbetert de schuldpositie. Bij toekomstige investeringsbeslissingen maakt het begrote effect op de netto schuldquote deel uit van de afwegingen.
Renterisico-norm
Op het moment dat nieuwe leningen moeten worden aangetrokken voor (her)financiering of in het geval renteherziening van toepassing is, lopen we renterisico. Door een goede spreiding van de langlopende leningenportefeuille houden wij de afhankelijkheid van de rentestand zo klein mogelijk.
Maatstaf
Een laag percentage is gunstig voor de financiële wendbaarheid. In de Wet financiering decentrale overheden (Wet Fido) is bepaald dat gemeenten bij herfinanciering per jaar renterisico mogen lopen ter grootte van maximaal 20% van het begrotingstotaal aan lasten. Volgens die wettelijke norm zou in 2019 voor gemeente Utrecht een renterisico van circa 295 miljoen euro aanvaardbaar zijn (zie ook de Financieringsparagraaf). Zelf hanteren wij echter een stringentere norm die niet verbonden is aan het begrotingstotaal maar aan de omvang van de leningenportefeuille. Het daarbij geldende percentage is maximaal 10%.
Tabel 7 Renterisico-norm
Bedragen zijn in miljoenen euro's
Begroting jaar 2019 | Verslag 2017 | Begroting 2018 | Begroting 2019 | MJR | MJR | MJR |
---|---|---|---|---|---|---|
Langlopende leningen op 1 januari | 913 | 938 | 1.017 | 1.129 | 1.203 | 1.249 |
Aflossingen | 40 | 90 | 5 | 90 | 75 | 70 |
Maatstaf Utrecht | < 91 | < 94 | <102 | <113 | <120 | <125 |
Stand van zaken
In Utrecht voldoen we ruimschoots aan de wettelijke norm van 20%. Ook voldoen we meerjarig aan de strengere Utrechtse maatstaf van 10%.
Sturingsmogelijkheden
Door een goede spreiding van de leningenportefeuille willen wij de afhankelijkheid van de rentestand op één bepaald moment zo klein mogelijk houden.
Rentedruk
Leningen aangaan brengt rentelasten met zich mee die drukken op een deel van de exploitatiebegroting. Hoe groter de schulden, des te groter het deel van de begroting dat bestemd is voor rentelasten en hoe minder flexibel de begroting wordt.
Formule: [rentedruk = netto rentelasten gedeeld door totaal van de lasten (vóór reserves), uitgedrukt in %]
Maatstaf
Een laag percentage is gunstig voor de financiële wendbaarheid. Een gangbare maatstaf bij grote gemeenten is 4% voor het aandeel van de rentelasten in de totale begroting.
Tabel 8 Rentedruk
Bedragen zijn in miljoenen euro's
Begroting jaar 2019 | Verslag 2017 | Begroting 2018 | Begroting 2019 | MJR | MJR | MJR |
---|---|---|---|---|---|---|
Netto rentelasten | 23,962 | 26,535 | 25,264 | 24,331 | 22,842 | 22,858 |
Totaal lasten (vóór reserves) | 1.326 | 1.448 | 1.458 | 1.391 | 1.307 | 1.302 |
Aandeel rentelasten | 1,8 % | 1,8 % | 1,7% | 1,7% | 1,7% | 1,8% |
Stand van zaken
Naast de huidige rentelasten op bestaande leningen, houden wij veiligheidshalve ook rekening met toekomstige (lichte) stijging van het renteniveau, herfinancieringen en uitbreiding van de leningenportefeuille voor toekomstige investeringen. Met inbegrip van genoemde veiligheidsmarge voldoen wij ruimschoots aan de gangbare maatstaf voor gemeenten.
Sturingsmogelijkheden
Door enerzijds te sturen op het totaal van de externe financiering en anderzijds op beheersing van het renterisico door middel van spreiding van de leningenportefeuille, houden wij de rentedruk zo laag mogelijk.
EMU-referentiewaarde
In Europees verband stuurt het Rijk op beheersing van het begrotingstekort op maximaal -3,0% van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Hierbij is enige jaren geleden becijferd dat -0,5% van dit EMU-saldo voor rekening komt van decentrale overheden. Op basis van dit laatste percentage werd op macroniveau een tekortnorm vastgesteld. Tot en met 2015 werd vanuit deze macronorm in de jaarlijkse rijkscirculaires van het Gemeentefonds ook een doorrekening gemaakt naar een maximaal toegestaan gemeentelijk tekort, de zogenoemde individuele referentiewaarde. Met ingang van 2016 wordt alleen nog de macronorm voor alle decentrale overheden gezamenlijk vastgesteld. Voor 2018 bedraagt de macronorm maximaal -0,3% van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Over de macronorm voor 2019 en voor 2020 is op Rijksniveau nog geen besluit genomen. De kans bestaat dat deze verder neerwaarts zal worden bijgesteld. In afwachting van nadere besluitvorming is in onderstaande tabel vooralsnog doorgerekend met de voor 2018 vastgestelde waarde van -0,3%.
Aan de hand van de rekenmethode waarbij het Rijk voorheen de individuele referentiewaarde bepaalde kan bij benadering kan worden becijferd welke omvang het Utrechtse EMU-tekort zou mogen hebben. Dat komt voor 2019 uit op een waarde van circa 44 miljoen euro. Zoals uit onderstaande tabel blijkt komen de bij deze begroting becijferde tekorten echter hoger uit. Dit komt vooral door de forse ramingen aan investeringsuitgaven. Deze belasten het EMU-saldo.
Een overschrijding op gemeentelijk niveau zegt nog niets over de uitkomst van het EMU-saldo op macroniveau. De Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof) voorziet in een sanctiemechanisme indien de EMU-macronorm structureel wordt overschreden. Op dit moment zijn op Rijksniveau nog geen sancties bepaald.
Berekeningswijze
De EMU-referentiewaarde is het relatieve aandeel van de gemeente Utrecht in het voor alle gemeenten gezamenlijk maximaal toegestane EMU-saldo. Dit bedrag hanteren we als indicatieve norm.
Tabel 9 EMU-referentiewaarde
Bedragen zijn in miljoenen euro's
Begroting jaar 2019 | Verslag 2017 | Begroting | Begroting | MJR | MJR | MJR |
---|---|---|---|---|---|---|
EMU-saldo: berekend tekort | 21,4 | 150,8 | 115,0 | 78,1 | 39,5 | - |
EMU-saldo: berekend overschot | - | - | - | - | - | 33 |
Schatting referentiewaarde c.q. maximaal toegestaan tekort Utrecht op basis van aangepaste macronorm | 35,0 | 35,0 | 44,0 | 44,0 | 44,0 | 44,0 |
Stand van zaken
Op basis van de geactualiseerde EMU-prognose zal gemeente Utrecht tot en met 2021 de geschatte referentiewaarde ruim overschrijden. Forse geraamde uitgaven voor investeringen spelen een belangrijke rol bij deze uitkomsten. In 2022 wordt naar verwachting binnen de referentiewaarde geopereerd.
De uitkomsten voor Utrecht zeggen niets over de landelijke uitkomst op macroniveau.
Sturingsmogelijkheden
Bij het nemen van besluiten rondom nieuwe investeringen maken wij ook het effect op het EMU-saldo inzichtelijk om de uitkomst hiervan mee te laten wegen in de definitieve beslissing.
Bedrijfsvoering, flexibiliteit in personele contracten
Dit kengetal geeft een indicatie van het tempo waarin we bij financiële tegenwind terug kunnen naar lagere personele lasten. De manier waarop wij werken aan de organisatie is beschreven in paragraaf 'Bedrijfsvoering’ van deze begroting. Wendbaarheid is een belangrijke doelstelling, zowel voor de werkprocessen, als voor de informatievoorziening en de inzetbaarheid van de medewerkers.
Maatstaf
Het kengetal wordt bepaald aan de hand van het aandeel tijdelijke contracten inclusief inhuur in verhouding tot de totale personele capaciteit. Voor de definities sluiten we aan bij het landelijk platform ‘Vensters voor bedrijfsvoering’. We onderscheiden daarbij drie hoofdgroepen van personeel, naargelang de mate waarin financiële verplichtingen de begroting meer of minder wendbaar maken: dienstverbanden en arbeidscontracten voor onbepaalde tijd respectievelijk dienstverbanden en contracten voor bepaalde tijd en tenslotte inhuur van derden. Deze laatste twee rekenen we tot de tijdelijke contracten.
Formule: [som (fte met contracten voor bepaalde tijd + fte inhuur) / som (fte met contracten voor onbepaalde tijd + fte met contracten voor bepaalde tijd + inhuur), uitgedrukt in %]
Tabel 10 Relatieve aandeel tijdelijke contracten plus inhuur
Begroting jaar 2019 | Begroting 2018 | Verslag 2017 | Begroting 2019 |
---|---|---|---|
Stand peildatum: | 30-06-2017 | 31-12-2017 | 30-06-2018 |
Aandeel tijdelijke contracten | 19,7 % | 17,0 % | 15,0% |
Stand van zaken
Gemeten wordt inhuur en tijdelijke contracten als geheel in relatie tot de totale formatie. Het aandeel inhuur daalt ten opzichte van vorig jaar met 122 fte.; het aandeel tijdelijke contracten neemt met 82 fte af. Anderzijds is er een toename van 137 fte bij de instroom van personeel met vast contract. Beide ontwikkelingen hebben een drukkend effect op de financiële wendbaarheid van de begroting. Het relatieve aandeel tijdelijke contracten plus inhuur komt uit op 15,0% op peildatum 30 juni 2018.
Sturingsmogelijkheden
Om de personele bezetting mee te laten bewegen met de benodigde capaciteit is flexibiliteit in de bedrijfsvoering nodig. Tegelijkertijd werken we actief aan de vermindering van externe inhuur.
Meerjarig onderhoud kapitaalgoederen
Toereikende onderhoudsbudgetten zorgen ervoor dat wij als gemeente financieel in staat zijn om onze kapitaalgoederen op een aanvaardbaar niveau te onderhouden. Waar sprake is van oplopend achterstallig onderhoud geeft dit op termijn extra herstelkosten die de financiële wendbaarheid kunnen beperken. Het onderhoud van de kapitaalgoederen op basis van de actuele meerjaren onderhoudsprogramma’s lichten wij toe in de paragraaf 'Investeringen en onderhoud kapitaalgoederen' van deze programmabegroting. De meerjaren kadernota’s betreffen de Kaderbrief Vastgoed 2017 (pdf, 420 kB) en het Meerjaren Perspectief Utrechts Vastgoed (MPUV) 2018 (pdf, 994 kB) respectievelijk de Nota Onderhoud kapitaalgoederen openbare ruimte 2016-2019
(pdf, 2 MB).
Maatstaf
Als maatstaf hanteren we het criterium dat de bestaande budgetten voor de komende vier jaren toereikend zijn om de kapitaalgoederen op het door de gemeenteraad vastgestelde onderhoudsniveau te brengen of te houden conform de hiervoor genoemde kadernota’s. Voor Utrechts vastgoed hanteren wij de NEN 2767 normering, score 3: redelijk. Voor de openbare ruimte streven we naar economisch rationeel beheer, waarbij we voorrang geven aan het wegwerken van de meest prioritaire achterstand. Uitgangspunt is dat het totaal van de achterstand niet toeneemt.
Stand van zaken
Vastgoed
In 2017 zijn we gestart met het versneld actualiseren van de meerjaren onderhoudsplannen. Hierdoor is er voor nagenoeg alle panden een geactualiseerde meerjaren onderhoudsprognose beschikbaar. Daaruit blijkt dat in de toekomst de onderhoudsmiddelen niet geheel toereikend zullen zijn. Bovendien moeten in de komende jaren werkzaamheden opnieuw aanbesteed worden in een periode van economische hoogconjunctuur. Dit kan prijsopdrijvend werken. Tevens zien we vanaf 2022 een stijging in de onderhoudsbehoefte ontstaan. In de Nota Onderhoud Kapitaalgoederen/Meerjarenperspectief Utrechts Vastgoed 2015-2018 die bij de Voorjaarsnota 2015 is vastgesteld, zijn wij uitgebreid ingegaan op het onderwerp meerjarig onderhoud. Deze nota zal in 2019 geactualiseerd worden aangeboden samen met de Voorjaarsnota.
Kapitaalgoederen in de openbare ruimte
Voor openbare ruimte projecten wordt onderzocht hoe budgetten vanuit verschillende programma’s (Openbare Ruimte en Groen, Stedelijke ontwikkeling (MPSO), meerjarenprogramma Bereikbaarheid en meerjaren groenprogramma) gecombineerd kunnen worden om een meer integrale aanpak van de openbare ruimte te realiseren. De groot onderhoud projecten van 2019 zijn afgestemd met de wijken en andere programma’s om overlast voor bewoners zo veel mogelijk te beperken en synergie en kostenbesparing in de uitvoering te bereiken. Dit 'werk met werk' maken heeft als voordeel dat we meer doelen tegelijkertijd bereiken en bovendien geeft het minder overlast. In de aanloop naar de nieuwe Nota Onderhoud kapitaalgoederen openbare ruimte (2020-2023) zullen wij uiteraard de kapitaalgoederen weer periodiek onder de loep nemen en vervolgens de integrale kostenramingen aan u presenteren. Bij het bepalen van het achterstallig onderhoud maken we gebruik van beheersystemen en de daarbij behorende beheersystematiek. Bij de doorontwikkeling van de beheersystemen van de openbare ruimte gaan we de kostenramingen in de komende jaren verder verfijnen
Sturingsmogelijkheden
Vastgoed
Om het vastgoed op het door de Raad vastgestelde niveau te kunnen onderhouden is een meerjarige onderhoudsprognose noodzakelijk. Zoals hiervoor al genoemd hebben we deze prognose voor nagenoeg al het gemeentelijk vastgoed. Naast deze normering is er een ambitie voor verduurzaming van het gemeentelijk vastgoed.
In het coalitieakkoord van het voorjaar 2018 is uitgesproken dat de gemeente het goede voorbeeld bij de energietransitie moet geven door gemeentelijk vastgoed zo snel mogelijk te verduurzamen. Conform toezegging 18/T122 maken wij najaar 2018 inzichtelijk met welke financiële middelen en met welke versnelling de verduurzaming van het vastgoed wordt aangepakt.
Kapitaalgoederen in de openbare ruimte
Bij onze aanpak in de openbare ruimte staan veiligheid, bereikbaarheid van de stad en het economisch belang altijd voorop. Door technische beheersystemen en inspecties waarbij wordt bezien of nog wordt voldaan aan de normen van wet- en regelgeving weten we wanneer onderhoud noodzakelijk is. Wij continueren de aanpak in 2019 waarbij we achterstallig onderhoud weg werken. Het actuele meerjaren onderhoudsprogramma staat beschreven in de nota Onderhoud Kapitaalgoederen openbare ruimte 2016-2019: ‘Buiten gewoon op orde’.
Lokale lasten
Voor een uitgebreide toelichting bij de gemeentelijke belastingen verwijzen wij u naar de paragraaf Lokale heffingen in deze programmabegroting.
Hoe hoger de lokale lasten, hoe minder mogelijkheden een gemeente heeft voor verdere verhoging, hetgeen van invloed is op de wendbaarheid van de begroting. We hanteren twee kengetallen die elk de positie weergeven van Utrecht ten opzichte van een gemiddelde.
Belastingcapaciteit (BBV, bron: circulaire gemeentefonds)
Het kengetal belastingcapaciteit is een wegens BBV verplicht kengetal. Het drukt de Utrechtse lasten uit in een percentage van het gemiddelde van alle Nederlandse gemeenten. Een laag percentage als uitkomst is gunstig voor de nog beschikbare belastingcapaciteit.
Daarbij tellen kleine gemeenten even zwaar mee als grote doordat het uitgaat van het ongewogen landelijk gemiddelde.
Kengetal lokale lasten (bron: COELO)
Het kengetal lokale lasten vergelijkt de Utrechtse lokale lasten met die van de 36 grootste (100.000+) gemeenten. Met de uitkomst wordt een rangorde aangegeven van duur naar goedkoop. Bij dit kengetal tellen gemeenten met een groot aantal inwoners zwaarder mee doordat wij uitgaan van het gewogen gemiddelde.
Tabel 11 Belastingcapaciteit en kengetal lokale lasten meerpersoonshuishoudens
Bedragen zijn in duizenden euro’s
Belastingcapaciteit Utrecht (BBV) | Verslag | Begroting | Begroting |
---|---|---|---|
Onroerendezaakbelasting | 235 | 239 | 245 |
Rioolheffing | 220 | 214 | 214 |
Afvalstoffenheffing | 249 | 253 | 259 |
Af: heffingskorting | |||
Utrecht woonlasten meerpersoonshuishoudens | 703 | 706 | 718 |
Landelijk gemiddelde voorafgaand begrotingsjaar | 723 | 723 | 721 |
Belastingcapaciteit Utrecht | 97,3 % | 97,6% | 99,6 % |
Kengetal lokale lasten (Bron: COELO) | Verslag | Begroting | Begroting |
---|---|---|---|
Plaats 36 grootste gemeenten (1ste = duurste) | 24ste | 25ste | nog niet gepubliceerd |
Stand van zaken
Utrecht is de afgelopen jaren met de hoogte van de lokale lasten in rangorde gedaald (= relatief minder duur) ten opzichte van de 36 grootste gemeenten.
Sturingsmogelijkheden
Het effect van een eventuele belastingverhoging op de wendbaarheid van de gemeentefinanciën is relatief beperkt. Gemeenten nemen na de decentralisatie van 2015 circa 30 procent van de totale overheidsuitgaven voor hun rekening, terwijl het aandeel lokale belastingen in de totale belastingopbrengst onder de drie procent ligt. Het aandeel van de lokale belastingen in de totale inkomsten van gemeenten bedroeg in 2016 5%. De mogelijkheid om de lasten te verhogen wordt deels bepaald door de landelijke macronorm voor onroerendezaakbelasting en deels door politiek inhoudelijke afwegingen. Ook de mate waarin leges en retributies kostendekkend zijn kan een sturingsmogelijkheid zijn.
1. Bron: Raad voor de financiële verhoudingen; rapport Eerst de politiek, dan de techniek; januari 2017